Ons gezin woont in een grensgebied. Als we de weg volgen waar ons huis aan ligt rijden we na pakweg een halve kilometer niet meer op klinkers
of asfalt, maar op een brede rulle zandpad richting bos. Ga je dat bos in dan
ben je nog Nederlander, maar na een paar honderd meter, vlak na een oud
bruggetje staat er zo’n mooie wit met zwarte grenspaal te blinken. Dan weet je;
ik ben in België.
Als grensbewoner steken we vaak ongemerkt de grens over.
Hij is ook nauwelijks gemarkeerd, slingert zijn weg tussen bossen en velden
door zodat je soms niet eens weet waar hij loopt.
We doen regelmatig
boodschappen ‘over de grens’. Ze hebben wat andere producten en ik bak mijn
eigen brood met Belgisch meel - van sublieme kwaliteit overigens. Vandaag de dag kunnen
we er goedkoop onze benzinetank
volproppen. En of we dat nu doen bij een tankstation een paar kilometer
Nederland in, of op een plek een kilometer verder in België? Praktisch gezien
maakt het niet veel uit, we letten tegenwoordig op de prijzen en ons
Nederlanders zijn zuinig, dus … Gedragen we ons soms als de Belg die op zijn beurt
tijdens vrije dagen onze caféterrassen bevolkt.
Dat we ons zo thuis voelen aan ‘die andere kant’ is verre
van vreemd. Als je terugkijkt in de geschiedenis zijn wij – Brabanders – deel
geweest van het grote Hertogdom Brabant dat tot Brussel doorliep. Pas na de
Belgische opstand in 1830 is de huidige indeling gemaakt. Natuurlijk is dat
allemaal lang geleden, maar in België vind je nog veel 'Brabants' terug, en niet
alleen in de naam van hun gewesten. Ook in de taal.
Ons eigen dialect is doorspekt met woorden die zijn afgeleid van het Frans en Spaans.
Een tijdje geleden was er ophef over de uitspraak van die heerlijke, in vet of olie gebakken aardappelstaafjes. Simpel de proef op de som nemend heeft een journalist een rondgang gemaakt door het Brabantse en aan de inwoners gevraagd wat hij in zijn handen hield. Tot aan die oude Brabantse grenzen toe sprak iedereen over Frites/Friet/Frieten en daarbuiten gaf men de lekkernij de term Patat.
Ons eigen dialect is doorspekt met woorden die zijn afgeleid van het Frans en Spaans.
Een tijdje geleden was er ophef over de uitspraak van die heerlijke, in vet of olie gebakken aardappelstaafjes. Simpel de proef op de som nemend heeft een journalist een rondgang gemaakt door het Brabantse en aan de inwoners gevraagd wat hij in zijn handen hield. Tot aan die oude Brabantse grenzen toe sprak iedereen over Frites/Friet/Frieten en daarbuiten gaf men de lekkernij de term Patat.
Niet lang daarna mocht ik plaatsnemen in een platform dat
onderzoek deed naar de cultuur van Brabant. Wie zijn wij Brabanders eigenlijk?
Wat maakt ons anders dan bv. de Belgen of de mensen die boven de grote rivieren
wonen? Wat behoort tot onze eigen cultuur? Het waren leerzame gesprekken. Eén
van de conclusies was dat we onze dialecten levendig moeten houden. Ze bewaren,
beschrijven en documenteren voor het nageslacht nu het nog kan. Omdat juist in die dialecten
zo goed ons verleden is terug te vinden.
Nu is dat makkelijker gezegd dan gedaan. Dialect wordt
gesproken, vaak met niet-Nederlandse klanken. Er bestaan nauwelijks schrijf- en spellingregels voor dialecten.
Dialect verschilt ook sterk van plaats tot plaats en er zijn niet zoveel
dialect-sprekers meer.
Over dat laatste kan ik meepraten; vroeger sprak men bij mij
thuis doorgaans dialect maar dat werd er in de basisschooltijd wel uit geramd. Het was
een schande om niet het ABN te spreken, dat deden ze in de hoofdstad toch ook
niet?! Later werd het dialect gezien als dom, minder intelligent. Nee, onder de
rivieren spreken ze alleen met een zachte G en dialect was not-done! By the way: waarom gebruiken we tegenwoordig dan zoveel Engelse woorden? Ach, dat is een andere kwestie ...
Toch keert het tij. Steeds vaker komt het dialect terug in
liedjes, films en bij podiumkunsten. Schrijvers
en wetenschappers vinden dialect weer interessant en buigen zich er
over. De Brabander schudt het domme dialect-imago van zich af. Brabanders
worden graag geziene gasten in tv-programma’s. Men
lacht nog steeds als wij ons uitdrukken in de taal van onze voorouders, maar
stiekem krijgen we ook jaloerse blikken. Ook ik word de laatste tijd vaker
gevraagd om presentaties (deels) in het dialect te houden. Dus ja, de meesters
en juffen van vroeger zijn niet geslaagd in hun opzet; ik kan het dialect nog vlot spreken. Mijn grootste voordeel bij het dialect-spreken is dat ik me - als theatermens - zo
lekker kan laten gaan … spreken vanuit je gevoel, met emotie, lekker rauw, plat met een zachte G zonder flauwe
moppen, en een beetje de draak steken met onze dommigheid. Het voelt soms als
thuiskomen.
Aangezien we het
dialect nu mogen beschouwen als een typische cultuur-uiting heb ik dit jaar
mijn kerstwens die ik verstuur opgesteld in het dialect. Ik wil u hem niet
onthouden. Maar let wel: de schrijfwijze is dan wel onder de loep genomen door
een plaatselijk ‘Taalgenootschap’. De uitspraak kan ik u in dit blog niet
leren. Daarvoor moet u zich echt laten onderdompelen in de vroegere Zuidelijke
Nederlanden, inclusief België!
Kerst in Brabant.
Kerst, un tèèd van vrede?
Ach was da nou marres waor …
De wèèreld kent nog steeds
prubleme, al minstens tweeduzend en vèftien jaor.
Mar ut hee zo weinig nut,
over tongeluk te blèève zeure,
agge verzûipt in oe
verdriet, ziede nôôt mir schône kleure.
Laote we dorrum vurûit gaon
drôme en zuke nor ut schônste licht.
Geniete van wa waor is en
kèèke mee ons ôge dicht.
We maoke van ons hûis een wèèrm nest ... en kèkt
dè wordt vuzelves dan un
plek vol liefde en respect.
Lot Kerst dorrum maar kome,
we beginne wel een bietje klèèn …
Mee de verwochting detter
over un tèdje,
in elk land wir fist mag
zèn.
FÈÈNE FISTDAOGE !!