donderdag 16 september 2010

Deurbelterreur.

Deurbelterreur.

Het is een rustige dag en ik zit geconcentreerd aan een paar opdrachten te werken als het dwingende geluid van de deurbel door de ruimte schalt. Met kippenvel van de schrik hijs ik mezelf met stramme gewrichten uit mijn bureaustoel. Tring…  tring… tring…! Alweer? Nou ja, zeg! Geef me even de kans om op te staan en een sleutel te zoeken, wil je! Mijn huis staat toch niet in brand of zo?
Nu ben ik van nature een gastvrij mens mag ik wel zeggen en ook lichtelijk nieuwsgierig. Dus doe ik op een normale manier en met een glimlach de voordeur open, benieuwd welke verrassing me te wachten staat.
Als ik ze zie staan dringt het tot me door. Natuurlijk, de scholen zijn weer begonnen! Geen moment meer aan gedacht verdomme, maar nu is het te laat! Er staat een groepje pubers op de stoep. Brutale gezichten grijnzen me tegemoet. De grootste durfal van het stel neemt het woord. Gelukkig is hij nog netjes en spreekt met twee woorden. Dat valt me mee. ‘Mevrouw, we zijn op introductiekamp en doen het suikerklontjesspel. Kunt u dit voorwerp ruilen tegen iets wat groter is?’
De glimlach verdwijnt van mijn gezicht, een zucht ontsnapt me, ik schiet de keuken in en ruil het doosje lucifers snel tegen een ooit cadeau gekregen kaars van een kleur die toch niet in mijn interieur past. Even later zie ik het groepje aanbellen bij mijn buurvrouw van negentig. Kom op zeg!
De bel stoort me die middag nog een keer of vier, maar ik doe niet meer open. Ik ben die stomme spelletjes méér dan zat. Er zijn veel groepsaccommodaties in mijn directe omgeving en in deze tijd van schoolkampen weten clubjes kinderen mijn voordeurbel altijd te terroriseren. Dat hun begeleiders niets anders weten te verzinnen dan dit soort storende bezigheden, verbaast me elk jaar weer.
De dag erna is het weer raak; dit keer zijn het kinderen van de plaatselijke basisschool die gepusht worden om lotjes van Jantje Beton te verkopen. Mooi doel hoor, niks mis mee. Ik koop een lot, hopende van alles af te zijn. Helaas zie ik even later mijn buurjongens achterom komen met een lotenboekje. Die lieve jongens weiger je niet dus het zoveelste 2 euro muntstuk wisselt van eigenaar. Weer wordt er die middag een paar maal aangebeld. Ik verschuil me met het schaamrood op de kaken achter een gordijn. IK BEN NIET THUIS!
Die avond heb ik zojuist mijn eerste aardappel doorgeslikt als de deurbel weer gemasseerd wordt door een paar vingers. Een collecte! Ja hoor, dat kan er ook nog wel bij. Ik schud moedig de laatste muntjes uit mijn portemonnee.
Maar ik woon op een kruispunt van vier straten met even zoveel namen. En collectanten hebben niet altijd in de gaten welke straat er op hun lijstje staat, dus die avond word ik nog drie maal met een verzoek om een donatie lastig gevallen. Als ik antwoord dat ik het Kankerfonds al iets heb gegeven zie ik ze denken: Ja ja, mens, dat smoesje ken ik ..! MAAR HET IS ECHT WAAR.
De volgende ochtend lees ik in de krant dat het dorp wordt geteisterd door geteisem dat zegt meteropnemer te zijn maar het dus niet is. Let op burgers, trap er niet in, laat de deur dicht!
Dat hoef je niet meer tegen me te zeggen, heren van de politie! Ik doe de deur sowieso niet meer open deze week. Ik ben het spuugzat! Mijn muntgeld is op, mijn werk niet af, het is crisis, en nu moet ik ook nog een extra deurketting kopen? Ik zucht en hoop oprecht dat mijn deurbel het onder al die druk heeft begeven….