Mijn tweede hoofdstuk is ingegaan. Binnenkort ondergaat mijn
stoffelijk lijf een behandeling in het
LUMC. Het knikkeroog is uitgezaaid. Minuscule kleine kankercellen hebben zich
genesteld in mijn lever. Ze hebben zich lang verborgen weten te houden, maar CT-scans, bloedonderzoeken, uitgebreide MRI-onderzoeken en leverpuncties hebben
ze uiteindelijk op weten te sporen. Het is een leger van criminele, meedogenloze
moordenaartjes die uit zijn op een overwinning.
Maar ze kennen mij nog niet goed: als een detective zal ik
alles doen om hen het leven zuur maken, ik geef me niet zomaar gewonnen. Als een
veldheer zit ik nu fier op een paard en zwaai met mijn degen, klaar voor de
strijd.
Mijn lichaam heeft weerstand tegen de kanker nodig en
medicijnen die het een en ander stabiliseren zodat mijn vlees en bloed het nog
wat langer op deze wereld uit kan houden. Mijn wapen? Een experimentele behandeling
waarvan we niet weten of- en wat het resultaat zal zijn. Het is een
strohalm die we grijpen maar het is tenminste iets.
Of mijn geest dat op dit moment allemaal kan bevatten? Ik
weet het niet. Ik lijkt soms te bestaan uit twee personen. Eentje die donders
goed weet dat ze dood gaat maar zich niet door de kanker laat ringeloren, een
ander die vraagt en hoopvol roept; is
dit een droom? Wordt eens wakker! Doe niet zo raar! Die twee wisselen elkaar
af, net als de bijbehorende emotionele stemmingen.
Het is compleet krankjorum om levenstaken af te moeten
sluiten, zeker als je – net als voorheen – alles kunt, geen pijn hebt, er goed
uitziet en bruist van levenslust. Morbide. Bizar.
Maar ja, de pragmaticus in mij is van mening dat ik – vóór
het niet meer gaat – zakelijk moet zijn en de papierwinkel moet regelen,
inclusief testament, euthanasieverklaring en begrafeniszaken.
We hebben dergelijke onderwerpen in het gezin altijd open en
eerlijk bediscussieerd maar ja, nu je er direct mee te maken krijgt zijn de
gevoelens daarbij toch wel een tikkie anders.
Het vraagt ook veel tijd. Tijd om
over na te denken, tijd om beslissingen te nemen, tijd om het definitieve ervan
te accepteren. En dat terwijl je beseft dat je niet zoveel tijd meer hebt. Het
werkt als een menopauze-opvlieger: je voelt je warm en opgejaagd en het zweet
breekt je uit.
Daarnaast gaat het leven gewoon door, dus wil ik een paar
daagjes vakantie plannen om goed uitgerust en zo optimaal mogelijk de
behandeling in te gaan, moet ik ver vooruit kijken, goed mijn afspraken plannen
en tussendoor ook nog mijn huis leefbaar houden. Nee, het leven van een kankerpatiënt
gaat niet over rozen. Je hebt het bij tijd en wijlen berendruk!
Aan de andere kant is dat ook een zegen. Netjes in je beste
pak op de bank zitten, naar buiten staren en wachten tot je dood gaat is niet
mijn ding. Oké, ik heb kanker. Oké, ik word niet meer beter, maar de kanker
heeft mij niet!
Ga weg zeg! Ik ga gewoon leuke dingen doen, dingen die ik
altijd al deed. Een oog meer of minder doet daar niets aan af. Ik ben erachter
gekomen dat je met één oog nog heel veel kunt, als je eenmaal gewend geraakt
bent aan het kijken als een Polyphemus. Voor de niet-mythologen:
dat was één van de zonen van Neptunus, ook éénogig.
En dat leverlegertje? Nou dat graaft zich maar in. De
vermoeidheid die af en toe stiekem om het hoekje komt kijken, jaag ik met
vastberadenheid de deur uit; weg hier, ik wil je niet!
Goed, ik geef toe, mijn werkzaamheden verlopen in een trager
tempo; so what? Toch verzet ik bergen werk, ben hoog sensitief en reageer op
alles en iedereen. Bijna net zoals ver voor de dag dat mijn knikkeroog werd
ontdekt.
En voorlopig … … … voel ik me daar kiplekker bij!